MARC MARTENS. 14 FEBRUARI 2017. Als we nu eens aandachtig naar het Vlaamse landschap keken? Het wordt gedomineerd door de Schelde en haar bijrivieren. Ze meanderen tussen beboste heuvels, om vervolgens traag door het vlakke land naar de monding te lopen. Voorbij de waterscheiding in het oosten loopt het hemelwater af naar de Maas. In het westen, voorbij de hoogte van Hollebeke, is het de IJzer die het water in de holocene kustvlakte naar de zee voert. De polders liggen verscholen achter een machtige kustbarrière van strand en duinen. Ze is zo veerkrachtig dat ze een gestage stijging van de zee – wel 7 cm per eeuw – kon tegenhouden.
Vanaf de vierde eeuw komen nomadische Franken zich vestigen in dit land van heuvels, riviervalleien en kustvlaktes. Er was levensnoodzakelijk water, dieren vonden eten in weidse graslanden, de vruchtbare valleien leverden een rijke oogst op, er was hout om vuur te maken en boerderijen te bouwen.
Maar die geïsoleerde rurale nederzettingen waren kwetsbaar. Het land werd geteisterd door roversbenden, door berooide soldaten op de terugweg van een verloren veldslag, en door de wrede mannen uit het noorden.
En dus werden de dapperste familiehoofden uitgestuurd om veilige plekken te stichten: steden om te schuilen in tijden van oorlog en rampspoed. De plekken werden met zorg gekozen: op de kruising van grote routes, op doorwaadbare plekken van een rivier, aan de voet van een heuvel, van waaruit de vijand van ver zichtbaar was. Die strategie was niet zonder risico’s: veel steden hebben hun hele geschiedenis lang te kampen gehad met overstromingen. Eeuwen geleden al werden grote inundatiegebieden aangelegd om ze te beschermen.
De steden groeiden en werden centra van handel en nijverheid. Ze ontleenden hun belang aan de grootte van hun markt en aan hun ligging langs internationale wegen. Later werden grootschalige infrastructuren door het land getrokken: de Oostenrijkse steenwegen, kanalen, spoorwegen… Ze tastten weliswaar het landschap aan, maar entten zich wel op bestaande steden en gemeenten. De grote industriële ontwikkelingen hadden het proletariaat in de steden nodig, maar behielden ook dikwijls een band met het land en zijn fysische structuur. Het vlas werd geroot in de Leie en textielfabrieken lagen aan het water…
Einde van de welvaartstaat
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een einde aan die vanzelfsprekende relatie tussen fysische structuur en nederzetting. Dankzij een explosief groeiende automobiliteit konden huishoudens zich overal vestigen. Tewerkstelling en voorzieningen waren niet langer gebonden aan fysische condities. De bestaande ruimtelijke structuur, die eeuwenlang een zichtbaar geheel van relaties vormde tussen fysische structuur, nederzettingsgeschiedenis, culturele en sociale ontwikkelingen, was van geen tel meer.
Het naoorlogse Vlaanderen heeft een korte en grote welvaart gekend, maar daar lijkt nu een einde aan te komen. De klimaatsverandering is onafwendbaar omdat we niet bij machte zijn om wereldwijd slagkrachtige beslissingen te nemen. Ons Vlaams vestigingspatroon helpt ook niet: 40% van de CO2 uitstoot komt van onze gebouwen en onze verplaatsingen. Het autoverkeer wordt een toenemende individuele en maatschappelijke kost. Ook de structuur van onze huishoudens verandert. Tweeverdieners – ooit de basis van de economie en het sociaal weefsel – worden gaandeweg een minderheid. Alleenstaanden, die straks de helft van de huishoudens zullen uitmaken, hebben het financiële vermogen niet om een eigen woning te betalen. De groeiende groep ouderen raakt geïsoleerd omdat ze veraf wonen van zorg en voorzieningen. De globalisering vormt een bedreiging voor onze lokale economische structuur. En dan zwijgen we nog over de internationale politiek die ons met ‘alternatieve feiten’ misleidt.
Veerkrachtig Vlaanderen
Om deze nieuwe uitdagingen aan te gaan zullen we moeten teruggrijpen naar de historische sterkte van Vlaanderen, zijn vruchtbare wisselwerking tussen fysische structuur en menselijk ingrijpen: het is in eerste instantie de kustbarrière die ons zal helpen om de exponentiële stijging van de zeespiegel te counteren, het zijn de rivieren en de valleien die het hemelwater zullen moeten bufferen wanneer het niet kan afgevoerd worden naar zee, het zijn de vruchtbare landbouwgronden die ons voedsel in korte keten zullen brengen, het zijn de steden en kernen langs openbaarvervoersassen die iedere Vlaming in het bereik zullen brengen van voorzieningen.
Door samenwerking en gebiedsgerichte werking kan er heel wat opgevangen worden, dat is waar. Denk aan de mobiliteitsoplossingen die in het Kortrijkse en de regio Leuven worden uitgedokterd. Maar het veerkrachtige Vlaanderen betekent ook duidelijke kaders en prioriteiten op Vlaams niveau. Onze essentiële rivierbekkens en onze kust kunnen niet adequaat beheerd worden op een lokaal niveau. Het volstaat ook niet om de transformatie te ‘faciliteren’. Het gewest is bv. van plan om alle verkavelingen op te heffen om verdichting mogelijk te maken, evenwel zonder duidelijke prioriteiten op te leggen. Met als gevolg: andermaal een groter ruimtebeslag en meer autoverkeer. Deze vraag naar Vlaamse kaders en initiatieven heeft niets te maken met bedilzucht maar alles met het doelgericht werken aan een veerkrachtig Vlaanderen.
Er wordt dezer dagen veel gepraat over identiteit. Welnu, het project van een duurzaam en veerkrachtig Vlaanderen dat bewust voortbouwt aan zijn ruimtelijke structuur is een unieke kans om alle burgers een land te bieden dat ze herkennen en waar ze zich thuis voelen.
Foto © Ad Meskens/Wikimedia Commons